Rozenbottels en koningsrupsen
Wie weet er nog wat koningsrupsen waren? De bosjes in Nieuw-West zaten er vol van, mooi zwart, wit en oranje gestreept. We verzamelden ze in jampotjes. Van welke vlinders ze de larven waren, heb ik nooit kunnen ontdekken. Ik heb ze later ook nooit meer gezien. Maar dat komt misschien door mijn ouder wordende ogen. Of omdat ik het geduld niet meer heb een half uur in een bosje te staan turen en elk blaadje om te draaien.
Ik boog me over bosjes heen
En tuurde in het groen
De jonge zon daarboven scheen
Uitbundig op het plantsoen
Alles op slag vergeten
Ik verdween in wat ik zag
Een doolhof, een verborgen woud
Dat daar onontgonnen lag
Elk blaadje had zijn eigen nerf
Elke tak zijn eigen vorm
Een stam om namen in te kerven
Een schuilplaats voor de storm
Ik smolt met blad en onkruid samen
In een geborgen roes
En bleef daar woordloos dromend staan
Tot ik naar huis toe moest
Rozenbottels en Koningsrupsen
Rozenbottels en Koningsrupsen
Ik buig me over bosjes heen
Veel kleinere dan toen
En de zomerzon die vroeger scheen
Is nog op het plantsoen
Maar hoe ik ook kijk (en kijk en kijk)
Ik blijf er buiten staan
Dat leven in die schemerwereld
Gaat me niet meer aan.
‘k Vind er niet meer de vreemde schatten
Van mijn kindergeest
En zie alleen maar blad en tak
Waar ooit een Woud is geweest
Rozenbottels en Koningsrupsen
Rozenbottels en Koningsrupsen