Lieven Keersemakerstraat 3II
(Tekst: Robert Eksteen)
Hij was een schuchter en onzeker kind,
dat tussen huis en kleuterschool verdwaalde,
dat ’s winters kouwelijk zijn neus ophaalde,
omringd door buitenwijk en winterwind.
De kale tuinstad troostte hem toen nog:
hij was tenslotte niemendal gewend
en accepteerde enkel wat bekend,
dus ongevaarlijk was, dit bleke joch.
Een jongetje dat wegvluchtte in dromen.
Want dromen was zijn hoogste levensdoel.
Hij leefde levens in een luie stoel
en tuurde uren naar de jonge bomen.
Zijn vaste plek was bij de vensterbank.
Wat fijn die overstroomde wandelpaden,
wat fijn die ramen vol met waterdraden,
wat fijn die monotone regenklank.
Een jongetje dat wegvluchtte in dromen.
want dromen was zijn hoogste levensdoel.
Hij leefde levens in een luie stoel
en tuurde uren naar de jonge bomen.